Het wordt weer vroeg donker buiten en de kou steekt op. Tijd om naar binnen te keren, letterlijk en figuurlijk. Ik zie het ideaal plaatje helemaal voor me: houtkachel aan, een grote pot thee op de salontafel en mijn hond Luna languit op de bank. Zelf lig ik naast haar, met een goed boek of mijn gitaar. Maar in de realiteit vind ik het het knap lastig om daar de rust voor te vinden en vast te houden.
Op het moment dat ik dit schrijf, staat de houtkachel aan, ligt Luna op de bank te slapen en staat er een grote pot thee op de salontafel. Check, check, dubbel check. Maar rust voel ik niet. Volgens mij heb ik last van het zelfbenoemde ‘ik-moet-altijd-wat-doen-syndroom’. Een soort onrust, die de kop op steekt tijdens rustigere periodes of in onzekere tijden. Het voelt als een soort drang om iets bij te willen dragen aan de wereld. Om altijd maar nuttig te zijn of gezien te worden.
Het is niet zo zeer een drang om overal bij te willen zijn. Ik ben graag alleen en ik kan het goed met mijzelf vinden. Ik hoef ook niet veel geld op mijn rekening, dus dat is niet de reden om bezig te blijven. Echter betrap ik mijzelf op het feit dat ik vraagtekens zet bij een wandeling in het bos of bij het lezen van een goede roman. ‘Wat is het nut van een wandeling in het bos?’ of ‘kun je niet een boek kiezen waar je wat van leert?’. Dit soort gedachten voelen bijna als een afstraffing van mijn eigen zijn.
Want juist deze nutteloze dingen zijn heel goed voor de ziel, denk ik. Even helemaal niets. En de ziel zijn we in deze wereld aan het verliezen, omdat we vanalles van onszelf en de omgeving verwachten. Ik zie zo veel mensen die niet weten wie ze écht zijn. Ze lijken alleen maar geleid te worden door de klok, prestaties en likes op social media. Is het misschien juist een goed tegengeluid om het nutteloze te omarmen? Is dat niet een bijdrage aan deze wereld an sich?
Want wanneer ik wél die lange wandeling maak, of dat ene goede boek lees op de bank, voel ik me daarna vaak heel erg in balans. Ondanks mijn innerlijke strijd met mijn gedachtes daarover. Soms lukt het me, dan kan ik alles loslaten en neem ik het moment in mij op. Vaak sta ik dan te kijken van de schoonheid van de natuur, of de overvloed die ik ervaar in mijn leven.
Op zo’n moment heb ik verder helemaal niets meer nodig. Dan heb ik geen drang om te presteren of plannen voor de komende tijd. Op zo’n moment leef ik helemaal in het nu en heb ik vrede met mijn zijn. Gelukkig heb ik deze momenten steeds vaker, maar vind ik het lastiger om mijzelf te vinden in de donkere, kalme dagen van de winter.
Wat mij helpt is om mijzelf te distantiëren van mijn gedachtes. Wanneer er een gedachte opwelt, die mij kleineert, te veel pushed of een andere blokkade oplegt, probeer ik mij in te beelden dat al mijn gedachtes er uit zien als wolkjes in mijn hoofd die opkomen en weer verdampen. Mijn gedachtes mogen wel een onderdeel van mij zijn, maar ik probeer mij niet te indetificeren met deze gedachten. Zo waaien ze steeds vaker over en blijft er ruimte over voor mijn gevoel.
Mijn intenties voor komende winter is om het nutteloze vaker te omarmen. Tevreden zijn met waar ik sta, met wie ik ben. Het contstant najagen van plannen en doelen, zorgt eigenlijk dat ik mijzelf vergeet. In mijn hoofd zie ik alleen wie ik worden wil, maar vergeet ik om te zien wie ik nu ben. Dat is niet nodig, Manon. Het enige dat bestaat is het nu.
Leave a Reply